
Het sparren zoals we dat tegenwoordig kennen, verschilt sterk van hoe het oorspronkelijk werd toegepast binnen de traditionele martiale kunsten. In de klassieke Martial Arts was sparren geen competitief element, maar een manier om geleerde technieken in de praktijk te testen — effectiviteit was belangrijker dan winnen.
Otsuka sensei speelde een grote rol in het ontwikkelen van sparren binnen het Wado karate. Hij vond dat technieken functioneel moesten zijn in realistische situaties, wat leidde tot het vrije gevecht zoals dat toen werd beoefend. In die begintijd waren er nauwelijks regels; alle technieken, inclusief stoten, trappen, klemmen en worpen, mochten gebruikt worden. Dit leidde vaak van kleine tot soms hele zware blessures, waarbij vanzelfsprekend ook de kennis van blessurebehandeling zeer belangrijk werd.
In de moderne tijd is sparren sterk gereguleerd. Beschermers zijn verplicht en de kans op ernstige blessures is afgenomen. Tegelijkertijd heeft het sparren zich ontwikkeld tot een sportvorm waarin het ‘scoren van puntjes’ belangrijker lijkt dan de technische uitvoering. Deze speelse benadering, zoals zichtbaar in sporten als Taekwondo, wordt door traditionele martial artists vaak als oppervlakkig of onecht beschouwd.
In de jaren ’60 tot ’80 kende het Wado sparren in Europa een bloeiperiode, met sterke vertegenwoordiging in landen als Frankrijk, Duitsland, Spanje en Nederland. Sindsdien is die invloed afgenomen, met name in Nederland.
Kortom: het hedendaagse sparren is veilig en toegankelijker, maar heeft volgens sommigen zijn martiale diepgang en oorspronkelijke doel grotendeels verloren.