
In het Wado karate zijn lichaamshoudingen en standen onlosmakelijk met elkaar verbonden, waarbij de houding leidend is. Er zijn drie basishoudingen:
- Mami (recht),
- Hanmi (schuin),
- Mahanmi (dwars).
De gekozen houding bepaalt mede welke stand wordt aangenomen. Een correcte lichaamshouding is cruciaal voor het correct uitvoeren van technieken en beïnvloedt sterk het succes ervan. Deze houdingen en standen zijn nauw verbonden met de concepten en principes van het Wado karate.
In tegenstelling tot andere karatestijlen, worden in Wado karate de standen bewust niet extreem laag gehouden. Lage standen, zoals in sommige andere stijlen, vertragen de overgang naar vervolgtechnieken. Net als in Jujutsu, Aikido en het zwaardvechten worden in Wado natuurlijke en efficiënte bewegingen benadrukt.
Er wordt soms beweerd dat Otsuka sensei hoger stond in zijn latere jaren vanwege zijn leeftijd, maar dit is onjuist. Zijn stijl, beïnvloed door Shindo Yoshin Ryu Jujutsu, legt de nadruk op natuurlijke, hoge standen.
Standen en houdingen vervullen meerdere functies. Zo is de Yoi-dachi (openingsstand) niet alleen bedoeld om ‘klaar te staan’, maar stelt de karateka ook in staat om direct een gevecht te starten. In Wado karate begint men basisbewegingen vaak met een stoot in Junzuki-dachi, in plaats van een blok zoals in andere stijlen.
Houdingen kunnen bovendien strategisch worden ingezet: door de handen hoger te houden, kan men een aanval ontmoedigen, terwijl het laten zakken van de handen juist uitnodigend werkt. Dit sluit aan bij een belangrijk Wado-principe: het manipuleren van de tegenstander om hem tot een bepaalde actie te verleiden zonder dat hij dit beseft.